((From Knack, Belgium daily (nothing to do with the crap American band), 17 July 2009)

Dour - Vrijdag 17 Juli

 

 

Onze eerste act op deze tweede Dour-dag was alweer van het aantrekkelijke, vrouwelijke soort (hoe doen we het toch?): Annie Clark a.k.a. St. Vincent schrijft onstuimige, sprookjeachtige indiepopsongs en had ondanks het veelzijdige karakter daarvan géén samples op tape staan: terwijl ze zelf haar krolse elektrische gitaar in bedwang probeerde te houden was haar band voortdurend druk in de weer met violen, dwarsfluiten, klarinetten en saxofoons. Zelfverzekerd, onvoorspelbaar en uitstekend gezongen: zo mogen we het horen.

Dat van dat zelfverzekerd gold zeker ook voor Candace Kucsulain (wat een héérlijke naam), zangeres van de Amerikaanse metalcoreband Walls of Jericho die als voorbode van een wel héél stevige dag op het hoofdpodium mocht fungeren. Dat van dat uitstekend gezongen in zekere zin ook, want wie verwachtte dat een vróuw aan het hoofd van dergelijke band het vast op een krijsen zou zetten kwam van een kale reis terug - ze brulde namelijk net zo overtuigend als haar veel talrijkere mannelijke kompanen. Onvoorspelbaar konden we dit helaas niet noemen: de band grossierde in kale genrecliché's en de bindteksten van Kucsulain leken soms wel op tape te staan. Wie roept er nu 'Get off your seats' naar een festivalwei?

Ook de derde act die we vandaag aan het werk zagen draaide rond een zangeres, door haar wrede ouders Marnie Stern gedoopt. Mevrouw speelde voor elkaar wat nog geen enkele van haar onbegrijpelijke herrie producerende collegamuzikanten gelukt was: wij wilden tijdens het concert niks liever dan onze oren bedekken, of het op een lopen zetten. Hoe dat komt? Wel, Stern mag er dan uitzien als een voorstedelijke desperate housewife in wording, maar ze is technisch zeer bedreven met elektrische gitaren - lees: kan ze op de meest onverdraaglijke manieren laten jengelen. Voeg daarbij haar geaffecteerd kakelende en kwelende snerpende, schelle stem (het vocale equivalent van een verwend wicht dat een enorm drama maakt om een peulschil) en u hebt een recensent die ei zo na om zijn moeder roept. Chapeau.

Derrick Green, de ondertussen ook al niet meer zó nieuwe zanger van Sepultura, speelde even later voor de echtgenoot die er niets beter op vindt dan gewoon terug te brullen naar zijn hyperventilerende echtgenote. Daar is hij zeer bedreven in, maar hij is natuurlijk níet Max Cavalera - in combinatie met het feit dat de band sinds diens vertrek op plaat niet echt meer het oude niveau haalt (en er dus geen klassiekers zijn bijgekomen) zorgde dat toch een beetje voor een coverbandgevoel. Gelukkig waren er nog gitarist Andreas Kisser en bassist Paulo Jr., die de verdomd dansbare metal van Sepultura nog steeds in de vingers hebben en die met Roots, Bloody Roots de wei uiteindelijk toch nog in een slagveld deden veranderen.

Weerhaakjes waren geheel afwezig bij het Tokyo Ska Paradise Orchestra, een als we goed geteld hebben negenkoppig collectief uit de Japanse hoofdstad dat (het zal u vast verbazen) zich gespecialiseerd heeft in het spelen van ska, met hier en daar een beetje big band jazz of rock&roll. Nu staan er op Dour elk jaar van die orkesten en ook voor deze gekke, uitgelaten mannetjes in blinkende turkooizen pakken gingen de knieën vlotjes in de lucht, maar wij vonden het toch maar een beetje vrijblijvend en onnozel allemaal. Zuurpruimen die we zijn.

Neen, dan waren we meer te vinden voor The Dillinger Escape Plan, alweer een groep die bewees dat metal ondanks het overaanbod aan ouderwetse, ondoordachte, gemakzuchtige bandjes één van de rockgenres is die het meest vooruit wil. We zijn er vast van overtuigd dat musicologen in de toekomst hun hoofd zullen breken over de uit loodzware riffs, angstaanjagend geschreeuw en duizelingwekkende tempowisselingen opgetrokken composities van de groep, maar in afwachting daarvan veroorzaakten ze alvast heel wat bezienswaardige waanzin, zoals een gitarist in een Dr. Dre-T-shirt die net niet van een metershoge boxentorens tuimelt en een publiek dat onstuitbaar crowdsurfend overstroomt naar de frontstage. En dan zeggen dat er lieden zijn die Eagles of Death Metal rock&roll durven noemen... The future is bright.

Ook heel mooi was de band met een naam die als tagline bij het vorige concert had kunnen dienen, ...And You Will Know Us by the Trail of Dead, die al jaren koppig voortzwoegen aan een overweldigend postrocklandschap waarin woeste rotspartijen kabbelende riviertjes in klaterende watervallen doen veranderen en daverende bliksemschichten donkere bossen vuur doen vatten. Het publiek was helemaal mee: stil en aandachtig tijdens de breaks en enthousiast juichend telkens de band opnieuw losbarstte of toen er (net als bij The DEP) alweer een drumstel sneuvelde.

Bijna-headliner op het hoofdpodium vandaag was Killing Joke, aangevoerd door de akelige Jaz Coleman, die zijn blikkerende ogen vervaarlijk in hun aardedonkere kassen deed ronddraaien en met zijn lange, zwarte haren wapperend in de wind schreeuwend en struinend een siddering door het nostalgische publiek liet gaan. Fijn toch dat Dour telkens opnieuw dergelijke cultgroepen weet op te vissen: new-waveband Killing Joke was met zijn dreunende riffs, galmende drums en stuurse synths één van de peetvaders van de industrial (en bij deze hebben ze zowel Ministry als Nine Inch Nails overleefd - nu Marilyn Manson nog) en demonstreerde hier vandaag dat ze niet alleen nog aardig in vorm zijn maar dat ze ook nog heel wat fans weten te mobiliseren om de zone vlak voor het podium te terroriseren. Há!

Niets van dat alles bij Animal Collective, één van de meest geanticipeerde groepen op deze Dour-editie, maar daarom uiteraard niet minder geneigd om hun set tergend traag op gang te trekken en zo al een heel aantal nieuwsgierigen weer weg te jagen. Wie zich echter liet meedrijven door hun bedwelmende onderwaterpop kon vaststellen dat My Girls en Brother Sport ergens in een ander universum de hitparade aanvoeren en dat de weerkaatsende vocals en de roterende ritmes weldegelijk ergens heen leiden, al is moeilijk onder woorden te brengen waarheen. De muzikanten zelf schijnen zich daar echter geen zorgen over te maken, en we zijn dan ook heel benieuwd wat deze band in de toekomst nog van plan is.

Afsluiten deden we in La Petite Maison dans la Prairie, waar het vanavond skanken geblazen was op de muziek van een aantal interessante reggae-artiesten. Aanvankelijk waren dat zangers Kenny Knots en Earl Sixteen, begeleid door een prima band die de aanwezigen middels een dosis zwierige blazers, funky synths en moddervette baslijnen een tweede adem deed vinden. Nóg beter was echter afsluiter Mad Professor, die de dubgroove nog wat uitdiepte en bijkleurde met een stevige geut galm en een klad kletterende percussie en liet horen dat hij dat ook kon met classics van Bob Marley en de Jackson Five. Wicked!